De cultuur tegen het fanatisme

VAN IN Franse centrum, Publicaties, SEC Geen reacties ,

Cultuur tegen fanatisme

Artikel dat in de uitgave van 20.01.13 is verschenen
Door Élie Barnavi

„Tegenover de ideologische of religieuze onverdraagzaamheid, is de kunst een efficiënte wal slechts als het humanisme de grondslag ervan is“

De cultuur tegen het fanatisme. De historicus wordt tegenover een dergelijk opschrift ontdaan. Is het een constatering ? Hij kan slechts zich in vervalsingen inschrijven. Een wens ? Burger en man van welwillendheid, vraagt hij slechts om erop toe te stemmen. Een programma ? Jawoord, een programma. Maar, „profeet van het verleden“ dat hij is, gaat dat niet echt in zijn bevoegdheden.


Élie Barnavi

Met de constatering beginnen. Deze titel aanvaardt een tweedeling. Hij veronderstelt dat de bebouwde mens geen fanatiekeling zou kunnen zijn, dat de fanatiekeling een grof wezen is, dat van cultuur wordt ontzegd. Voor de eigentijdse mens, verwijst hij naar de apostrofe van Jean-Baptiste Coffinhal, revolutionaire voorzitter van de Rechtbank, aan Lavoisier : „De Republiek heeft geen behoefte aan geleerden“ ; aan Andreï Jdanov (Directeur van de propaganda onder Stalin) en Trofim Denissovitch Lyssenko (bioloog), die in geregeld snijden de sovjetcultuur en de wetenschap hebben gezet ; aan Goebbels, tenzij het Göring, weinig invoert was, die zei zijn revolver weg te gaan wanneer hij het woord cultuur hoorde, en organiseerde autodafés van boeken en tentoonstellingen van „ontaarde“ kunst ; meer dichtbij ons, aan de taliban vernietigend aan slagen van explosieven bouddhas reuzen van Bamiyan en aspergeant van zuur de meisjes die durven de weg van de school te nemen, en aan hun ideologische neven van Mali doend kortgeknipte tafel van de overblijfsels van de islam soufi.

Het is een gedachte die troost, die onze wereld volgens gemakkelijk opspoorbare categorieën beveelt en ons apart en boven de verachtelijke turf van de barbaren zet. Lang in mijn zeer jonge jaren, stuurde ik graag de racist, anti-semitisch, onverdraagzaam van elk haar terug, in de duisternissen van inculture en de dwaasheid. Door de jaren heen heeft men goed zich duidelijk moeten teruggeven : De staven was geen imbeciel die van cultuur wordt ontzegd, noch Maurras, noch Celine, noch cohorte van geharnaste officiers SS van diploma’s die de klassieke muziek en de auteurs proeften.

Eh niet, is de cultuur geen tegengif aan het fanatisme en de grofheid. Het is meer ingewikkeld dat dat, riep ! Pis maken het fanatisme en de grofheid deel van de cultuur uit, nemen steun op de cultuur, zetten een cultuur tegen de anderen op. De slachtoffers naar de gaskamers aan de klanken van Beethoven, was het laten lopen een handeling van cultuur.

Dat zeggen betekent niet zich in de zwaarmoedige verrukking van de teruggekomen intellectuele modegek van alles behagen, die voor eens en voor altijd de naïeve illusies van de profeten van de vooruitgang heeft begraven. Weliswaar na „de grote begraafplaatsen onder de Maan“ die door de Twintigste eeuw worden nagelaten, is het moeilijk geworden om in de onafgebroken en onvermijdelijke vooruitgang van de menselijke geest te geloven die door de mannen van de Lichten wordt geprofeteerd.

Minder dan kan men zeggen is dat het vernuft van de mens sneller is vooruitgegaan dan zijn moraal. Aan alles nemen, als het menselijke wezen zijn macht heeft vertraagd, is hij gebleven die hij altijd is geweest : een hybridisch schepsel, „noch bête engel noch“, of eerder soms soms bête engel en, bekwaam van het best als het meest ergste. Beter is zijn partij ervan nemen en, gezien de grote utopieën die iedereen gericht aan de nachtmerrie hebben, vooral niet het „proberen te veranderen“.

Nochtans als de helderheid, meisje van het onheil, ons om de ogen op onze voorwaarde leert openen, moet zij ons ertoe aanzetten om het te omhelzen alle. Als wij hebben begrepen dat de vooruitgang geen rechte autoweg aan veelvoudige en in één richting wegen is, betekent dat niet dat, onder de buitenkant meer bescheiden van de kronkelende weg, hobbelend en in gespen, er geenszins bestaat. Tenslotte vat de eerste helft van de Twintigste eeuw de geschiedenis van de mensheid niet kort samen. De democratie heeft een opmerkelijke voorsprong, en niet niet alleen in Westen gedaan. De mensenrechten zijn van de boeken van de filosofen om het positieve recht weggaan te investeren, met inbegrip van het recht van de mensen.

Men slacht nog onschuldig op de planeet af, men vermindert ertoe nog tot menselijke wezens in slavernij, maar het is moeilijker en minder aanvaardbaar geworden. De oorlog is niet verdwenen, ver zich nodig is erover, maar zij is minder wettig dan vroeger. De spiegel die media vergroot, maakt ons blind aan een feit dat géopoliticiens goed kennen : er zijn steeds minder conflicten die door de uitgebreide wereld worden gewapend, en, voor onvolmaakt dat zij zijn, internationale mechanismen van preventie en controle bestaan, en hij komt hun aan om te slagen.

Het is hoog tijd om de oorlog te bepalen waar voor zij is : niet een menselijke fataliteit, te wijten aan het aandeel van geweld tapie in ons ; maar een instelling sociaal en, ja, cultureel. Aldus overwogen, is zij niet alleen geschikt om gevoerd met antifrictiemateriaal te worden en beschaafd te worden, maar afgeschaft te worden. Als het integratieproces ons iets heeft geleerd, is het goed dat. Zoals men het ziet, hebben aan „de redenen om te hopen“ niet… gebrek

Ziehier voor de constatering. Verklaart er de oppositie nietig tussen cultuur en fanatisme ? Niet noodzakelijkerwijs. Dat hangt van de manier af waarop wij het woord cultuur bepalen : in de richting die, reistassen van de antropologen, en dan deze tweedeling, hebben wij het gezien globaliseert, betekent niets ; of in die, nauw, die de cultuur opsluit in de oprichting van de werken van de geest, en die, derhalve, nemen aan de politiek aanbiedt. Aan de klaarblijkelijkheid, een cultuur valt bepalen die voor deugd zou hebben om versperring aan het fanatisme te doen onder deze laatsten.

De piek van Mirandole is hier nuttiger dan PASCAL, dat zich met de jonge filosofische prins heeft gespot. Vaststellen dat de mens is noch is de bête engel noch banaal. Meer helden is de discussie van de Italiaanse humanist in zijn beroemde Redevoering van de waardigheid van de mens. Op de grote schaal van de wezens, is de mens, verzekert er, het enige schepsel bekwaam om zijn plaats te kiezen. Het zal er willen, hij zal onder de engelen verblijven ; zal anders besluiten erover, hij choira op het niveau van de beesten. Enkel wezen zonder van tevoren toegewezen plaats, is hij enig bepaald door zijn vrijheid. Ziehier dus een aanvaardbare definitie van de cultuur : een productie van de menselijke geest die zijn scheppende vrijheid uitoefent. Dat is de voorwaarde, me lijkt het, van een cultuur bekwaam om aan het fanatisme het hoofd te bieden.


Nochtans als elke definitie, is deze onvolledig. De vrijheid is de noodzakelijke voorwaarde, maar niet voldoende. Wanneer Vlaamse plasticien Voorwaarde zich een voorstelt „artistiek“ van levende katten in zijn stad Antwerpen te lanceren, oefent hij waarschijnlijk zijn scheppende vrijheid, maar zijn bijdrage tot de cultuur uit, a fortiori aan een cultuur die als wapen tegen het fanatisme wordt gehoord, blijft om bewijzen. Ziehier dus drie aanvullende voorwaarden die, samen genomen, de cultuur het mogelijk zouden moeten maken om deze rol uit te oefenen. Het gaat er niet om van een programma, nauwelijks van de schets van enkele actielijnen.

Eerste voorwaarde, begrijpen dat, op het gebied van de cultuur zoals in de hele rest, in het leven van de menselijke gemeenschappen, alles zich niet geldt. Hij is werken van de geest bekwaam om te stijgen aan universeel, anders gezegd om de mannen te helpen, waar dat zij en ongeacht hun oorsprongen en hun systemen van geloof leven, om de wereld te lezen die ze door middel van hun intelligentie en hun ontroering omgeeft. Het culturele relativisme is een zeker middel om in de grofheid ten onder te gaan.

Tweede voorwaarde, logisch gevolg van de eerste, rehabiliteren die Antoine Compagnon „de cultuur“, anders zegt de werken van de geest zoals hierboven bepaald bebouwd heeft genoemd. Het is een oud project. Rousseau reeds, in het artikel „Kunst“ dat hij aan de Encyclopedie heeft gegeven, wilde de schone kunsten, laten doordringen geacht „het geluk van de mannen vergroten en waarborgen, tot de bescheiden hut van minder van de burgers“.

Het is goed van een rehabilitatie dat hij zich handelt, aangezien de cultuur in zijn antropologische versie, „die die in dezelfde statistieken die van „culturele praktijken“ het regelmatig bezoeken van de theaters en de galerijen van avant-garde, de stoeten van rollers, de viering van Avond voor Allerheiligen, de liefde van de oude stenen en die van de knol-deel“ (Maryvonne de Saint-Pulgent) in de boeken opneemt, de andere verduisteren zijn begonnen, „de bebouwde cultuur“ geruststellen. Deze rehabilitatiewerkzaamheid is een politieke zaak, op alle niveau’s van de macht, vanaf de plaatselijke instanties en NGOs tot Unesco, door via Etats-nations te gaan.

Derde voorwaarde, een gevecht zonder concessie tegen multiculturalisme leiden, die menselijk in getto’s aan de onoverkomelijke hoge muren, ten voordele van de culturele verscheidenheid opsluit, die bruggen bouwt. Wanneer Daniel Barenboïm in 1999 het Orkest van de westers-oostelijke Divan creëert, een israélo-arabe symphonique opleiding, probeert hij niet om er van beide nationale bestanddelen in een onduidelijk cultureel magma de basis te vormen ; hij werpt een passerelle tussen hen door middel van een universele taal en, zo, fabriek een machtig cultureel werktuig tegen het fanatisme.

Men zal begrepen hebben, de cultuur bekwaam om zich tegen het fanatisme op te zetten is niet om het even welke cultuur. Het is een humanistische cultuur, anders gezegd geconcentreerd op de vrije mens die, bereikt „de volwassen“ leeftijd, in staat is om zijn autonomie uit te oefenen. Het was het programma van de Lichten. Dat hij in Westen, was ontstaan en trouwens vaak in gat door hetzelfde Westen geslagen, betekent geenszins dat hij universele geen waarde heeft.

Men moet een taliban zijn om jonge Malala Yousufzai te beschuldigen, deze Pakistaanse tiener van 14 jaar die voor de opvoeding van de meisjes strijdt, om een agent van het Westen te zijn. Voor de fanatiekelingen van zijn land, is Malala een logisch doelwit. En het is logisch dat zij een universele culturele heldin is geworden. Kantienne die zich onkundig is van, „volwassene“ voor de leeftijd, wordt zij op een bed van ziekenhuis gespijkerd om vandaag, beter dan ieder die in Westen, de bestrijding van de cultuur van het fanatisme voor te stellen.

Het programma van de Lichten, waarvan Malala waarschijnlijk nooit heeft willen spreken, is het zijn programma. Meer dan ooit moet hij zijn onze.

De cultuurFrans centrum | Startpagina

Reacties zijn gesloten.