De politiek van de cultuur

VAN IN Internationaal centrum, Publicaties, SEC Reacties uitgeschakeld voor De politiek van de cultuur

KLEIN WOORDENBOEK VOOR

EEN BELEID VAN DE CULTUUR

Uittreksel van het kleine woordenboek dat in 1969 is geleken
De auteur : Umberto Campagnolo

1. De les van SOCRATE

2. De cultuur

  • Zijn huidige rol.
  • Hoe kan men het bepalen ?
  • Morele en sociale benzine van de cultuur.
  • De autonomie van de cultuur.
  • Historische functie van de cultuur.

3. De politiek van de cultuur

  • Wat zij impliceert.
  • Zijn voorbeeldige manifestaties.
  • Zijn taak
  • Zijn streven aan universeel.
  • Zijn radicaal humanisme.

DE LES VAN SOCRATE

Dat het onderwijs van Socrate een politieke betekenis heeft gehad, is de dollekervel daar om het te bewijzen. Dat hij een uitdrukking van de politiek van de cultuur is geweest, maakt dezelfde dollekervel het eveneens duidelijk.

Als dit onderwijs in feite geen politieke waarde had gehad, zou de Atheense regering Socrate niet veroordeeld hebben om de dollekervel te drinken ; en als hij geen handeling van de politiek van de cultuur was geweest, heeft Socrate, volgens het advies van Criton, de wet overtreden en de dollekervel niet gedronken. Maar de politiek van de cultuur erkent de wetten, zelfs al zij ernaar streeft de noodzakelijke voorwaarden aan hun overschrijding te creëren.

Daarom geloven wij dat wij gegronde redenen hebben om Socrate te beschouwen als onze meester en om van hem ons symbool te doen. Zijn voorbeeld toont ons dat de politiek van de cultuur een ernstige, bekwame verplichting, bij de gelegenheid is, om te eisen dat men de dollekervel drinkt.

DE CULTUUR

Zijn huidige rol. – De cultuur vertegenwoordigt, vandaag nog, de grootste kans om de ramp te vermijden waar naar de mensheid zich in functie van de logica zelf van de crisis verzendt die zij doormaakt. Het gaat erom hem het bewustzijn van zijn macht, van zijn belang terug te geven, van zijn verantwoordelijkheid. Hij handelt zich met name dat zij de mogelijkheden beseft die in de krachten van de cultuur berusten, van nature om de grote syntheses te verwezenlijken.

Wij weten dat deze bewering utopisch en nutteloos aan degenen zal blijken die andere krachten efficiënt slechts degenen kennen waarover de Staten of de machten van het geld beschikken. Voor deze, is concreet slechts tastbaar, zelfs zijn het standpunt en het gehoor ondergeschikte richtingen, en de gedachte een nutteloze Hersenschim. Maar wij moeten niet dit oppervlakkige oordeel vrezen, want wij weten dat als de cultuur al enige tijd geen rechtstreekse en beslissende rol in de evolutie van de geschiedenis speelt, dat te wijten aan de mannen van cultuur zelf, aan hun troonsafstand, aan hun verraad soms is.

(7-8, 32)


Hoe kan men het bepalen ? – Het feit dat hij op er verschillende manieren, niet altijd overeenstemmend, om de cultuur te bepalen, soms een argument is geweest om te bewijzen dat het onmogelijk was om een definitie ervan te geven. Men veronderstelt natuurlijk dat alle begrippen zich gelden, dat iedereen zijne kan hebben en dat een algemeen idee niet uit hun volledige inventaris kan volgen. Voorbij op de logische moeilijkheden van dit standpunt gaan en beperken om eraan te herinneren dat dezelfde overeenkomst een enig, duidelijk en samenhangend begrip van de cultuur vereist. Deze kennis zal logisch het culturele feit onder al zijn aspecten en al zijn vormen moeten begrijpen, en de gekozen termijn rechtvaardigen om het aan te wijzen.

Maar het ziet ernaar uit dat men aan deze eisen beantwoordt door de cultuur en de activiteit te ontwerpen, of de macht, wie creëert van de waarden. Deze opvatting laat, immers, toe het culturele karakter uitbreiden tot alle uitdrukkingen en manifestaties van menselijk, waar men slechts een proefondervindelijk onderscheid kan invoeren : wij kunnen de cultuur niet overwegen en het voorrecht van een elite, artiesten, schrijvers, geleerden, filosofen, zelfs wanneer, door sommige van hun specifieke kwaliteiten, wij van mening zijn dat zij zijn bestemd om een bepaalde sociale functie uit te oefenen. Het woord van cultuur is een metafoor, zoals het de woorden van recht, van Staat, zijn om te kunnen ; het wordt dus eveneens gerechtvaardigd dat zij. Door verwijzing naar de mens, verkrijgen deze woorden een absolute richting ; zij betekenen het recht, de Staat, de macht bij uitstek ; insgelijks betekent het woord cultuur, dat in het begin voor onderwerp de aarde had, door verwijzing naar de mens de cultuur bij uitstek.

(17-18, 303-304)


Ontstaan van de humanistische eis van de vrijheid van gedachte, die vaak op geabstraheerde en beperkte wijze werd omvat, heeft de cultuur zich geleidelijk verrijkt met een zowel inhoud en zo’n omvang genomen als men het voldoende heeft kunnen vinden voor de intellectuele en geestelijke behoeften van de mens. In werkelijkheid wordt zij van deze ethische, politieke, economische en esthetische waarden gedaan waarvan de mens altijd heeft geleefd, maar waarvan de bron vroeger over de wil en van de intelligentie werd geplaatst. De nieuwe opvatting van de oorsprong van de waarden verandert diepgaand hun betekenis en hun vooruitzicht. Zij kunnen niet meer als het prerogatief van een volk of een beschaving beschouwd worden ; zij transcenderen alle sociale stelsels ; zij putten zich in geen enkele bijzondere ervaring uit, maar gezien de uitdrukking van wat eigenlijk menselijk is, strekken zij zich tot de hele geschiedenis van mensheid uit. Hun universaliteit erkennen betekent het principe van een concrete universele moraal verzekeren, die zich tegen het abstracte universalisme en particularisme van de traditionele morele systemen verzet. Immers draagt de cultuur in haar, min of meer bewust, de universele moraal.

 (17-18, 306)


Morele en sociale benzine van de cultuur.  – Een begrip van de cultuur waar zijn morele en sociale benzine wordt verzekerd, en waar de eenheid en de universaliteit van alle waarden worden erkend, is zeker een van de eerste doelstellingen die wij moeten beogen opdat zij kracht herneemt. Ingegaan de geesten, zal zij deze schadelijke ideeën van scheiding en tegenstelling tussen de verschillende vormen van de menselijke activiteit verjagen, die zowel de vrucht van een proces van sociale ontbinding als de oorzaak van zijn verergering zijn. Deze ideeën hebben formules zoals „de kunst voor de kunst“ geakkrediteerd, „de zaken zijn de zaken“ ; zij hebben de beweringen van het apolitische en amorele karakter van de cultuur, en anderen nog geakkrediteerd ; zij hebben geleid tot de vervoering van de persoon, door het los te maken van de maatschappij en door het vaak tegenover te stellen ; zij hebben een absurde hiërarchieën van waarden opgesteld die de parlementslid duwen om hun menselijke verwantschap met degenen te vergeten waarvan de straffen ze ondersteunen ; zij hebben gewild dat de werken van de kunst en de dichtkunst bliksems van de bouwkunde waren, die op absolute wijze de mens van gemeenschappelijk overschrijden ; kortom zij hebben diepgaand dit gevoel van solidariteit dat de substantie van de maatschappij zijn, grondslag geschud van elk moreel leven en, wij kunnen voortaan het zeggen, van elke menselijke oprichting.

(17-18, 308)


De autonomie van de cultuur. – Door de formule van het dubbele jawoord, betekenen wij onze wil om zich tegen de tendens te verzetten die bepaalde mannen van cultuur vandaag hebben om de cultuur op te offeren voor de eisen van het gewone beleid, onze wil om te verhinderen en dat de krachten van de geest hun functie en hun taak verraden, aan de aandacht het feit te herhalen dat er een manier is om de vrijheid van de cultuur te ontwerpen die in werkelijkheid gevaarlijk voor deze vrijheid, dat wil zeggen voor l ` autonomie van de cultuur en zijn trouw aan zelf is. Ons dubbel jawoord, hebben wij het niet aan dubbel niet tegenovergesteld alsof wij ja aan iedereen wilden zeggen en aan alle dingen : interpretatie te oppervlakkig, voorwaar, want zij laat bij die qui.ont uitgesproken de formule veronderstellen een overdreven graad van onbevangenheid of spot. Ons dubbel jawoord wil vooral een categorische weigering zijn die aan het jawoord wordt tegenovergesteld of niet, aan met of tegen ons, die sommige aan de cultuur hebben toegekend. Het is omdat hij vooral deze weigering betekende, omdat hij dit niet- beknopt handboek was – gericht aan degenen die zouden willen dat de cultuur niet meer cultuur was – dat wij het niet moesten integreren in andere niet- uitdrukkelijk. Wij hebben het ander niet om slechts die uit te spreken die zich tegen het verraad van de cultuur verzet ; alle de anderen zijn impliciet, ondergeschikt, indirect. Welke richting van niet tegenovergesteld aan de boosaardigheid, het geweld, de leugenachtigheid, de slavernij, aan de tirannie, kunnen hadden hebben ? Dit soort van niet, alle politieke tegenpartijen in betrokken spreken ze uit alle dagen om te verzekeren dat zij vrij van de fouten zijn waarvan de vijand, hem, wordt geladen. Het was niet alleen overbodig geweest het uit te spreken, maar dit niet, zonder richtingen, zou niet gebrek gehad hebben aan om nieuwe misverstanden te veroorzaken.

(7-8, 30)


Door de absolute autonomie van de cultuur te eisen die als oprichting wordt gehoord, hebben wij zijn fundamentele eis verzekerd. Kennelijk wordt het concept van autonomie in die van oprichting begrepen ; het tegenovergestelde, echter, is niet minder waar. Beide concepten zijn volledig wederzijds. Eveneens dus moest men de moraal kantienne als oprichting horen ? De toenadering van onze opvatting van de autonomie van de cultuur en de opvatting kantienne van de morele autonomie is ons van bijzonder belang gebleken. Het scheen van nieuwe vooruitzichten aan onze leer te openen, of, in ieder geval, een nuttig referentiepunt voor zijn historische vastbeslotenheid aan te bieden. Zonder enige aarzeling, was het wezenlijke samenvallen van beide concepten aan onze geest noodzakelijk. Universeel een en de andere, moesten zij zich logisch in het concept van de mens oplossen, enig onderhevig van alle waarden. Het samenvallen was zeker niet totaal, maar zij werd onder het belangrijkste, en historisch beslissende aspect, van de ethische gedachte van Kant bewaarheid : de oorspronkelijke en onvervreemdbare vrijheid van de menselijke handeling. De ruwe veroordeling kantienne van elke hétéronome opvatting van de moraal kon aan de plaats van de pogingen herhaald worden die proberen om aan de cultuur buitenlandse normen en een eind aan het scheppende proces van geest op te leggen.

(17-18, 305)


De enige manier om de scheppende autonomie van de cultuur in zijn historische werkelijkheid, is het te begrijpen het verband tussen de persoon en de vennootschap zoals een dialectisch verslag te zien. Het is de machinale of biologische opvatting van de vennootschap, die als een bedrag wordt gezien of een synthese van personen, die verhinderd het exacte voorgevoel van de scheppende handeling. De maatschappij gebeurt in de persoon wanneer deze, door zijn persoonlijkheid en zijn werk, de sociale wil uit ; daarom bespeurt hij een gevoel van volledigheid net zoveel perfecter dan zijn werk het beter uitspreekt. De sociale wil echter nooit wordt, zoals het, in de samenstelling van de Staat, de algemene wil van Rousseau, soevereine wet van de activiteit van de gedachte wordt. De oprichting overschrijdt elke wet ; veel meer, vertegenwoordigt zij de materie en de substantie zelfs van de wil van de persoon als is hij man. Zij is eveneens de grondslag van de menselijke solidariteit, op absolute wijze ontworpen. De schreeuw „wij zijn iedereen moordenaars“, die echo aan die van „wij zijn iedereen zondaars“ doet, zijn waar historisch en métaphysiquement. Het is de sociale wil dat Socrate wil eerbiedigen door zich solidair met zijn medeburgers in de onrechtvaardigheid te erkennen die zij tegen hem begaan ; het is de menselijke solidariteit waarvan Christus zich de getuige doet door op het kruis de zonde van de mens betrekking te hebben. Niemand redt zich alleen, niet zelfs het wijst of het zuiverst ; deze paradox vindt reeds duidelijk en expliciet, in de epistels van heilig Paul, zijn dialectische rechtvaardiging.

 (17-18, 307-308)


Historische functie van de cultuur. – Hoe moeten wij de overschrijding van ontwerpen de tegenstellingen die de cultuur, volgens ons, dient te verrichten ? Om te antwoorden, nul behoefte om een definitie te smeden. Het voldoet om de ontwikkeling van onze beschaving te overwegen. Men ziet dat de grootste syntheses van onze geschiedenis iedereen voorbereid door deze overschrijding die de cultuur ten opzichte van politieke situaties verrichtte die zich hadden gekristalliseerd. Wanneer wij zeggen dat de mens de geschiedenis moet ondergaan maar het niet doen, denken wij juist aan deze overschrijding van de bijzondere politieke situaties. Het is immers de mens, als producent van cultuur, die de geschiedenis, aan de eigen richting van de termijn doet. De mens, in zijn plotselinge instincten, in stommiteit en het geweld, ondergaat de geschiedenis ; maar de geest van de mens, deze geest waarvoor hij werd gezegd dat „de mens naar het voorbeeld van God“ is, doet die de geschiedenis. De geschiedenis doen is zijn roeping, het is wat aan het leven zijn morele richting geeft. Een bijzondere situatie overschrijden, de geschiedenis, dat doen betekenen de tegenstrijdigheden begrijpen en overwinnen door ze op te heffen op hoger gebied van spiritualiteit ; in dat berust het scheppende werk van de mens, uit dat bestaat humanisation van de geschiedenis. Onze beschaving kent geen andere perfectie dan de vooruitgang : de vooruitgang, zijn onophoudelijk voorschot, zijn overschrijding van alle verkregen posities, veroverd, daar is zijn lot, zijn perfectie, lot en de perfectie in de tijd en de ruimte van een universeel idee. Met andere woorden kan onze beschaving de perfectie bereiken op elk moment, in oneindige vormen, en deze perfectie, het is de universele cultuur handelt erover.

(7-8, 30)

DE POLITIEK VAN DE CULTUUR

Umberto Campagnolo

Wat zij impliceert. – De politiek van de cultuur veronderstelt de morele benzine en de sociale werkelijkheid van de cultuur. Het doel van dit beleid is de noodzakelijke voorwaarden aan de volle ontwikkeling van de scheppende activiteit van de mens te helpen verwezenlijken. Zij verzekert de autonomie van de cultuur tegen het conformisme, het totalitarisme, moralisme, het opportunisme en alle de anderen – ismes dan een vennootschap in prooi aan de crisis kan uitvinden. Zijn onderwerp is de dynamische werkelijkheid van de oprichting die zich van zelf voedt en verandert eeuwig ; zij weigert om in een schema bepaald te worden, welk hij is. Geen enkel van de vormen die zij tijdens de geschiedenis is definitief aanvaardt, kan geen enkele aan de beleidsoptie op grond van een duidelijke en onbetwistbare noodzaak, reden noodzakelijk zijn waarvoor de individuele beoordeling de determinant van deze keuze is. Dat impliceert geenszins een agnostische houding met betrekking tot de politiek, noch sluit de absolute waarde uit van de principes van de politiek van de cultuur, zoals die van de autonomie van de scheppende activiteit, die van de eenheid en de universaliteit van de waarden, die van de sociale aard van het culturele feit. Wij zouden van de rest die eveneens uitstekend van onze gedachte lid wordt, rechtvaardigheid kunnen noemen het doel van de politiek van de cultuur, dat wil zeggen de noodzakelijke voorwaarden aan de geestelijke oprichting. Deze vormen immers het ideaal waar naar de politiek van de cultuur de orde voortdurend opgesteld duwt, orde die ongeschikt door elke nieuwe scheppende handeling wordt gemaakt. Met andere woorden vertegenwoordigen zij een doel dat zich onophoudelijk verplaatst en waarvan de luchtspiegeling de werkelijke gist is van wat wij eveneens moeten noemen de vooruitgang.

De politiek van de cultuur bevindt zich dus in zowel ideale als reëel die tussen twee historische momenten bestaat, een aanwezig en de andere toekomst, en zij heeft bewustzijn om tot de oprichting van laatstgenoemde te moeten bijdragen. Daarom is zij zowel cultuur, als oprichting, als politiek, als bestemd om de beste voorwaarden voor de oprichting te verwezenlijken. De handeling die de stad met zijn wetten creëert, zijn zijn instellingen, zijn materieel en geestelijk erfdeel politiek dan net zoveel cultureel. Het onderscheid tussen politiek en cultuur is zuiver dialectisch, elke termijn die in functie van de andere moet bepaald worden.

(17-18, 308-309)


De politiek van de cultuur verwart zich niet met het pacifisme, dat hij politiek of gevoels is. Zij heeft haar grondslag in een hypothetische welwillendheid niet en zij doet geen op de idealen van gelijkheid en broederschap tussen de mannen een beroep ; zij is geen variant van dit optimisme, argeloos of tactisch, dat hoopt, door de vriendschap te verrukken en die in een hoop van geluk, een gunstig klimaat veroorzaakt, creëren voor de vrede. De politiek van de cultuur is op een berekening van krachten, op de beoordeling van trends, van levendige eisen, van onbedwingbaar streven gebaseerd. Enerzijds overweegt zij de tegenstellingen van structuren, de contrasten van ideeën, tradities, van belangen die de mannen verdelen, en zij overweegt de afloop van al deze conflicten zonder in de illusie te geven die zij kunnen beperkt, voorkomen of van hun substantie dank zij heel veel preken en gepreekt geleegd worden ; en van de andere, probeert zij om het belang te meten dat zijn bestemd om in de evolutie van de situatie te nemen de positieve krachten die van het geboeide verlangen van leven en vooruitgang dat de mensheid, door strijden en lijden, ertoe aan heeft gezet om zich van talrijke vormen van slavernij vrij te maken en om deze regering van de intelligentie te creëren menselijk, bekwaam om een richting plotseling verschijnen, te geven die aan de geschiedenis van de mens geldt.

(25, 84-85)


Zijn voorbeeldige manifestaties. – Antigone sophocléenne ons lijkt het dichterlijke voorgevoel van het probleem dat door de fatale spanning tussen de macht en het nieuwe streven van de mens wordt gecreëerd. Socrate is de filosofische, concrete oplossing, van dit probleem. De weerstand van Antigone, de oppositie van eerste hebben instinctief en bijgevolg gemengd Socrate tegen de macht opgesteld, van onverstandige elementen, de tweede volledig bewust en, dientengevolge, eerbiedig van de wettigheid, bij wijze van spreken in een duidelijke vertegenwoordiging het wezenlijke drama van de maatschappij binnen een universele beschaving als onze bepaald : drama in een zekere onoplosbare richting, zolang niet de dialectische aard van de menselijke geest zal erkend worden en dat zij niet opzettelijk zal aanvaard worden en als de voorwaarde zelf voor de volledigheid van het mensenleven beschouwd. Dan gedoopt of niet, ontstaat de politiek van de cultuur, (dat wil zeggen een bewuste inspanning om de vereiste spanning tussen de juridische organisatie te handhaven, erg bijkomstig, en het absolute van het culturele streven, in grenzen die de cultuur het mogelijk maken om deze dialectische ontwikkeling voort te zetten waar dank zij de maatschappij vooruitgang boekt en de beschaving is in staat te creëren. Het is op grond van de politiek van de cultuur dat de geschiedenis in zijn meest ware richting gebeurt ; het is te zeggen de mens de geschiedenis, in plaats van het doet te ondergaan, die hij het beheerst, die hij het wil, die hij het verwezenlijkt. Hij doet het met de Staat, en tegelijkertijd tegen de Staat, het ertoe aanzettend om van de grenzen weg te gaan die deze zich graag zou willen hebben bepalen, die zijn natuurlijke traagheid in de war brengen, die zijn voorrechten bestrijdt, maar het te versterken en door het te verrijken, zolang materieel dan geestelijk.

(5-6, 152)


Zijn taak. – De taak van de politiek van de cultuur is de vereiste krachten te veroorzaken om 0rdre te creëren die de bestaande structuren nietig zal maken. Zij zal beginnen met aantonen dat deze krachten en de instellingen kunnen moeten verwezenlijken waarvan het bestaan de overschrijding van de crisis zal betekenen ; hoe zij het kunnen en hoe zij het moeten. Is eveneens het beleid inzake de cultuur positief en constructief. Want om het geweld te verhinderen, is zij om door de reden verplicht de problemen te laten oplossen die man aan het geweld verplichten.

(25, 83)


De politiek van de cultuur openbaart zijn belang in de meest kritieke momenten, door de ongegronde vrees, het egoïsme, het bijgeloof te bestrijden, het lijntrekt van geest, de lafheid, alles die zich kortom tegen het verloop van de geschiedenis verzetten, alles die deze rampzalige arresten en deze heftige reacties veroorzaakt die vaak aan de mens zijn vooruitgang van een overdreven prijs van bloed en pijn laten betalen. Zij opent aan de maatschappij de horizonnen van de nieuwe experimenten die zij dient te doen, en het in deze stand van beschikbaarheid georiënteerd, noodzakelijk voor de normale evolutie van een crisis handhaaft.

(5-6, 82)


Zijn streven aan universeel. – Als wij in het streven aan universeel, in het onderzoek van de waarheid, de wezenlijke bron van de verschillende Europese culturen vaststelden, zouden wij de bodem zelf van de cultuur vinden ons waarvan wij bezetten, en wij zouden het vinden zodat dat ons zou toelaten om de opvatting van deze functie van de cultuur ten aanzien van de politiek te rechtvaardigen. Het is omdat zij universeel is dat zij vrij moet zijn en zich tegen de beperkingen verzetten die hem zou willen opleggen de politiek, wie heeft van de directe bijkomstige doelen. De eenheid verzekeren, ja, maar door op dit idee van de gemeenschappelijke wortel in het streven aan de universaliteit van de cultuur een beroep te doen.

(2, 33-34)


Zijn radicaal humanisme. – De politiek van de cultuur ontstaat van de mogelijkheid die de mannen van cultuur hebben om het spel van de politieke krachten te beheersen ; maar het beheersend, neemt er zij aandeel ; zijn rol bestaat juist daarin om de synthese van de krachten in strijd voor te bereiden. Zijn functie zou als humanisation van de geschiedenis bepaald kunnen worden ; zij is de uitdrukking van de pogingen tot de mens om de bewuste reden te vervangen door het ruwe spel van de gebeurtenissen, en te doen dat de geschiedenis zich van het niveau van natuurverschijnsel aan die van onophoudelijk menselijker feit verhoogt : zij is diepgaand imbue van de richting van de geschiedenis.

(5-6, 30)


Wij hebben ons afgevraagd of de termijn van humanist voor grammatici, leraren of schrijvers zou passen van wie men slechts de beroepsactiviteit zou achten. Of eerder, als deze termijn niet van toepassing zou zijn op mannen door de morele en politieke reikwijdte van hun activiteit. Zouden de humanisten zelf, door naar humanae lítterae, dus de menselijke en te verwijzen burgerlijke betekenis vergeten zijn die Cicéron aan deze studies toekende ? De diepe aard van het humanisme is moreel en in werkelijkheid politiek, en men zou ongelijk, volgens ons, hebben om van humanisme het beroep van de brieven te kwalificeren als zij slechts de zaak van specialisten was. Als de grammatici, littérateurs en al degenen die de klassieke gedachte en de kunsten hadden gezien slechts l°aspect techniek van hun studies bebouwden, zouden zij geen enkel recht gehad hebben om zich van de titel van humanisten te voorzien en om hun beroep aan de liberale cultuur van oud te assimileren. Cultuur – cultuur van de mens en voor de mens -, daar is misschien woord dat de grondgedachte nu in de uitdrukking van humanae lítterae aanwijst ; en wij zouden geneigd zijn om een vrij perfecte gelijkwaardigheid tussen de termen van humanisten en humanisme, en die van mannen van cultuur en politiek van de cultuur te erkennen. Immers gezien zijn historische reikwijdte, openbaart het humanisme zich als een beweging van mannen van cultuur die het gunstige intellectuele en morele klimaat ernaar streven op te stellen voor de scheppende activiteit.

(15, 27)

Wie zijn wij ? | Startpagina

Reacties zijn gesloten.